Moeilijke Woorden en definities
Table of Contents

A

Acceptatie: aanvaarden
Ambulante begeleiding: je stapt er zelf naartoe
Adaptieve gedrag: aanpassend gedrag
Anosognosie : een gebrek aan inzicht, bewustzijn of herkenning van een patiënt voor zijn ziekte en de gevolgen daarvan; een verstoord of ontkend ziekte-inzicht.
Afasie: is een verworven taalstoornis die veroorzaakt wordt door een hersenletsel en waarbij het begrijpen en het uiten van gesproken en geschreven taal gestoord is.
Anamnese: vraaggesprek naar de ziektegeschiedenis
anatomische afwijking: Verschillen in opbouw (bv onderbreken van vingerkootjes,…) bij de mens.
Aura: een verschijnsel vlak voor een epileptische aanval. Waarbij een opstijgend gevoel uit de maag, alsof je moet gaan overgeven of een geur of visuele verschijnselen optreed.
AAMR : American Association on Mental Retardation
Angstig-ambivalent hechtingspatroon: een hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen. Als ze weggaat raken ze zeer gestresst, maar als ze terugkomt vertonen ze ambivalente reacties: ze proberen haar nabijheid te zoeken, maar gaan ook slaan en schoppen.
Ambivalent: dubbelwaardig
Adequate: Geschikt
Autistiforme kenmerken: kenmerken van autisme
Angstig vermijdend gehecht: het kind heeft geen vertrouwen in de beschikbaarheid van de hechtingsfiguur en vermijdt contact. Het ervaart geen gevoel van veiligheid en geborgenheid

B

Burgerschapsparadigma: het burgers zijn model

C

Controversieel: er kan betwisting over zijn, omstreden,…
Curricula : plan dat het doel,de leerinhoud,de werkvorm en de media aangeeft voor een reeks educatieve activiteiten
Congenitaal hartgebrek: aangeboren hersenletsel
Coeliakie: chronische darmaandoeningen
Complicatie prematuriteit: mogelijke problemen bij een vroeggeboorte
Conceptuele: volgens een ontwerp
Complexe partiële aanvallen: een aanval die beperkt blijft tot één gebied van de hersenen, het bewustzijn is wél gestoord. De aanvallen
Coupeer beleid: Protocol over het handelen en toedienen van medicatie bij aanvallen
Cognitief : betrekking hebbend op het (leren) kennen
Controlekinderen: de kinderen waarmee de geteste kinderen worden vergeleken.
Covariantie analyse: analyse van de correlatiemaat voor de relatieve standaardafwijking van twee verdelingen.

D

Discrepantie: een onderlinge afwijking
Differentiaaldiagnose: diagnose van twee of meerdere ziektes
Diagnose epilepsie: als een patiënt tenminste twee
niet-geprovoceerde epileptische aanvallen heeft gehad of
tenminste één aanval die als laat symptomatisch te dui¬
den is,

E

Echolalie : een vorm van imitatiegedrag.
Enigerlei : onverschillig welke soort.
Examinering : het afnemen van examens.
Expertise: een onderzoek
Etiologische diagnose: een diagnose waarbij in de naamgeving van een ziekte de oorzaak is opgenomen
Epicanthus: cirkelvormige huid van het bovenste ooglid
elektro-encefalogram (EEG): een neurologisch onderzoek om de elektrische activiteit in de hersenen te meten.
Epilepsie: een neurotische aandoening waarbij er sprake is van abnormale elektrische activiteit in de hersenen, resulterend in aanvalsgewijs optredende stoornis van de hersenfunctie, die zich kan uiten in een daling van het bewustzijn, en ook in motorische, sensibele, vegetatieve en/of psychische verschijnselen.
Executieve functies : uitvoerende functies.
Exogene : van buiten komend
Etiologie : leer van de oorzaken van ziekten
Exploratiesysteem: het systeem dat zorgt voor het verkennen

F

Fonofobie : slecht bestand zijn tegen lawaai.
fotofobie : slecht bestand zijn tegen fel licht.
Fragmentarisch : broksgewijs; uit fragmenten bestaand

G

Gastro-intestinale malformaties: voedingsproblemen vanaf de geboorte
Gegeneraliseerde epilepsie: epilepsie waarbij een aanval zich voordoet op beide hersenhelften tegelijk. Er is altijd gedeeltelijke of voledig bewustzijns verlies.
Gemêleerd : gemengd: een ~ gezelschap
Gering : (van hoeveelheden) klein
Gedesorganiseerd hechtingspatroon: een hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen. Ze gaan bijvoorbeeld naar hun moeder toe als ze terugkomt, maar kijken haar niet aan.
Gehechtheidrelatie: een affectieve band tussen een kind en een verzorger of opvoeder die landurig is en overal aanwezig.

H

NAH : niet-aangeboren hersenletsel
Horizontale interactie : Dit is de interactie tussen personen die op hetzelfde niveau staan. Bijvoorbeeld tussen leeftijdsgenoten.
Hypermethylatie: een defect in de regulatie
Heteroanamnese: vragen stellen aan iemand die bij de aanval aanwezig is geweest om zo een beter beeld te krijgen van de epilepsie.
Hechtingsfiguur: figuur waar kind zich gaat aan hechten

I

Indicator : aanwijzer
Intramurale voorzieningen: instellingen voor mensen met een beperking die zorg nodig hebben
Ictale eeg: het eeg(zie elektro-encefalogram) tijdens de epileptische aanval
Intermitterende stoornis: stoorenis die niet meer zichtbaar is als de patiënt eenmaal in het ziekenhuis arriveert
Innerlijk werkmodel: het organiseren van ervaringen

J

Juveniele myoklone epilepsie: is een epilepsiesyndroom wat gekenmerkt wordt door drie verschillende soorten epilepsieaanvallen namelijk myocloniëen(willekeurige, snelle spierschokken met kortdurend bewegingseffect; niet alle myoclonieën zijn epileptisch en ze kunnen bij vele aandoeningen voorkomen), gegeneraliseerde aanvallen en absences.

K

Karakteristiek: kenmerkend
Klinische genetica: medische specialisme
Klinisch-genetisch diagnostiek: klinisch-genetisch diagnostiek bestaat uit anamnese, aangevuld met familieanamnese en lichamelijk onderzoek.

L

Legitieme : wettelijk

M

Monogene aandoeningen: aandoening op één erfelijk materiaal
Morbiditeit: ziekelijkheid en talrijk voorkomen van ziekten
Metabool/endocrien: een combinatie van 4 frequente aandoeningen
MEE: MEE is een organisatie die ondersteuning biedt op het gebied van onderwijs, opvoeding, wonen, sociale voorzieningen, inkomen, vervoer en vrije tijd.
Myoklonieën: Dit zijn kortdurende schokken, meestal asymmetrisch en zonder bewustzijnsverlies.

N

Neologisme : het verzinnen van een niet-bestaand woord.
Nervus vagus stimulator: behandeling waarbij via de nervus vagus (een van de hersenzenuwen), elektrische pulsen naar de hersenen gebracht, waarmee de epilepsie onderdrukt wordt
Neuropsychologie : Het bestuderen en onderzoeken van de directe relatie tussen de structuur (bouw) en de functies (werking) van de hersenen en het gedrag.

O

Onethisch : zonder moraal
Oudsher : sinds heel lang
Obstipatie: verstopping maw moeilijk stoelgang kunnen maken

P

Pioniers : iemand die als eerst het gebied betreed ( in deze tekst : Noren betreden het eerst het regulier onderwijs)
Prominent: vooruitspringend
Prevalentieonderzoeken: het aantal gevallen van een bepaalde ziekte uitgedrukt in een bepaald getal
PGB (persoongebonden budget): PGB kan gebruikt worden voor persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, tijdelijk verblijf en vervoer.
Partiële epilepsie: syn. Lokalisatiegebonden epilepsie. De epileptische aanvallen doen zich voor in een deel van de hersenen.
Peracuut: heel snel, plots
Posticale fase: fase van afwezigheid van 3 tot 15 minuten, na een generaliseerd epileptische aanval.
Psychogene pseudo-epileptische aanvallen: sterk op epilepsie gelijkende aanvallen maar waarbij een psychiatrische aandoening aan de basis ligt.
Pluriforme : veelvormig
Phenylketonurie : is een autosomaal recessieve erfelijke aandoening
Psychobiologische component: psychobiologie: onderdeel dat het verband onderzoekt tussen pscyche en lichaam. component: samenstellend deel van een geheel.

Q

R

Regulier onderwijs: regelmatig onderwijs

S

Segregatie : afzondering, ongelijkmatige verdeling
Separaat: afzonderlijk
Significant : veelzeggend
Sociometrische gegevens
Sociometrische vragenlijst
Significante beperkingen: statisch overtuigende beperkingen
Skinpicking: huid lostrekken
Strabisme: scheelzien
Status epilepticus: meerdere epileptische aanvallen achter elkaar waarbij de persoon tussen de aanvallen niet bij bewustzijn komt. Of een periode van onderbewustzijn bij een epileptisch aanval die langer duurt dan 10 minuten.
Scala : serie: een ~ van mogelijkheden
Sociale gedragsssysteem: kenmkernde handelingen in het soicale aspect van het leven.
Strange situation (vreemde situatie): voor jonge kinderen is het een stressvolle gebeurtenis wanneer het van de ouder geschieden wordt of in een onbekende omgeving wordt gebracht

T

Temporale aanvallen: soort complex partiële aanval, ontstaan in de slaapkwab (temporaalkwab). Tijdens da aanval gaat de persoon smakken en staren, en herhaalt de handelingen waarmee hij bezig was.
Tonische-klonische aanvallen: tonisch-clonisch betekent 'verkrampt en schokkend'. De naam geeft aan wat tijdens een aanval gebeurt. Het is een zware epileptische aanval.

U

Uithuisplaatsing : het plaatsen van iemand in een instelling

V

Verticale relatie : Dit is de relatie tussen personen van een verschillend niveau. Bijvoorbeeld tussen leerkracht en leerling, ouder en kind,…
Verstandelijke handicap: een verstandelijke handicap wordt gekenmerkt door significante beperkingen zowel in het intellectuele functioneren als in het adaptieve gedrag met betrekking tot conceptuele, sociale en praktische vaardigheden. Deze beperkingen zijn ontstaan voor de leeftijd van 18 jaar.
Verstandelijk handicap : uit de tekst : ‘Mental retardation is characterized by significantly subaverage general intellectual functioning with onset before 18 years and concurrent deficits or impairments in adaptive functioning’.
Vertaling: Mentale retardatie wordt gekenmerkt door een aanzienlijk algemene intellectuele functionering voor 18 jaar en gelijktijdige tekorten of stoornissen in adaptief functioneren
Veilig hechtingspatroon: een hechtingsstijl waarbij kinderen hun moeder als een soort thuisbasis gebruiken en izch op hun gemak voelen als ze aanwezig is. als ze afwezig is, raken ze van streek en zodra ze terugkomt gaan ze naar haar toe.

W

WHO-beschrijving : beschrijving op drie niveaus: 1. stoornissen, 2. beperkingen en 3. handicaps

X

Y

Z